Bij de dokter

Huisarts worden is volgens mij een beroep dat je kiest uit een soort van idealisme. Althans, dat romantische idee heb ik daarbij. Dat je dan op 5-jarige leeftijd al weet: ik ga mensen beter maken. En dus worstel je je moedig door je middelbare schooljaren heen en na je eindexamen begin je aan je studie medicijnen. Jarenlang studeer je keihard want je hebt een doel voor ogen – al die zieke mensen beter maken. En je studeert zo hard omdat je vindt dat die mensen geen dokter verdienen met slechts een mager zesje voor het tentamen Anatomie van de mens – deel I. Nee, al die zieke mensen verdienen een arts die weet waar het over gaat en dus studeer je je helemaal suf, doe je niet mee aan alle horeca activiteiten waar studenten zoal aan meedoen en laat jij de wereld zien dat je een geboren arts bent. Of nee: jij gaat de wereld redden!

En dan zit ik – alhoewel een zeldzaamheid – in de wachtkamer van een dokterspraktijk. Voller dan vol want het is najaar en er heerst griep en waterpokken en de winterdepressies tieren welig. Op de ongemakkelijke stoeltjes zitten mensen van divers pluimage. Te snotteren. Te hoesten. Te krabben. En ik weet het gewoon zeker: allemaal klachtjes die eigenlijk vanzelf over gaan. Gewoon even uitzieken. Zoals dat is met de meeste klachtjes. Mijn moeder zei altijd: ‘Ach, is wel weer over voor ik een jongetje ben.’ Warempel als het niet waar is – dat is ook negen van de tien keer zo. En ik weet zeker dat de dokter er ook zo over denkt.

Maar ja, het zou toch wat ongepast zijn als ík ze dat – hier zo in de wachtkamer bij de dokter – even fijntjes uit de doeken zou doen. ‘Goh, wat heeft u? Jeuk! Jeuk? Beetje Sudocreme erop en dan is het zo weer over hoor, u kunt gaan.’ Nee, dat doe ik toch maar niet. Dat laat ik dan maar aan de dokter over, want die heeft ervoor gestudeerd. Heel lang….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to Top